Paragraaf index


KOPERMOLENS VAN DE VELUWE

Een geheel ander soort bedrijven op de Veluwe, die van waterkracht gebruik maakten‚ waren de kopermolens. Over de inrichting van deze molens, de juiste werkwijze en de daarbij benodigde werktuigen, de producten, die er werden vervaardigd en de arbeiders. die daar een werkkring vonden, is tot nu toe in Nederland naar mijn weten niets gepubliceerd. Het is te wensen, dat in de nabije toekomst dit nog bijna onbekende gebied ontsloten mag worden! Hier vinden speurders langs onbetreden paden op het gebied der historie een prachtig onderwerp voor een studie. Er zijn op de Veluwe ongeveer een tiental kopermolens bekend, meestal grote en bloeiende bedrijven. In 1615 lagen op de beek van Rosendaal enige kopermolens, die waarschijnlijk toebehoorden aan Lodewijk van Aelst. Zoals we zagen had deze, samen met zijn broer Andries, eveneens een dergelijke molen op de Grift te Apeldoorn, naast de ons zo bekende eerste papiermolen daar. Geruime tijd later (30 juli I753) verschijnt in dezelfde plaats een tweede kopermolen. Dan koopt Daniël de Jong te Rotterdam een dubbele papiermolen (Pannekoeksmolen) in de buurschap Wenum en laat deze inrichten tot kopermolen met drie raderen. Boven de molen wordt een grote wijer aangelegd die thans nog aanwezig is op het terrein van „De Rotterdamse Kopermolen”. In 1758 komt Daniël de Jong ook in het bezit van de beneden zijn kopermolen gelegen Wenumse korenmolen en zet deze eveneens om in een kopermolen met drie raderen. Tevens graaft men dan bij dit derde Apeldoornse koperbedrijf de prachtige molenvijver, die heden ten dage zo schilderachtig daar ligt tussen het omringende hoge geboomte.

Van Apeldoorn gaan we naar Vaassen. Reeds in 1567 komt hier de ‚,koppermoelen” van Johan van Steinbergen (de Oude) voor. Deze kopermolen werd in 1726 verkocht aan Frederik Johan van Isendoorn a Blois, heer van de Cannenburch en lag op het terrein van de huidige N.V. Industrie v/h Van Lohuizen & C0.

De tweede Vaassense kopermolen, gelegen op de Oosterhof, dateert van later tijd. Hij wordt genoemd in een beschrijving van A. Schoenmaker bij een tekening van C. Pronk uit 1730.

Hij was eigendom der heren van de Cannenburch en in 1818 verpacht aan Zacharias Kemper te Amsterdam voor 550 gulden per jaar. Het was een bloeiend bedrijf, dat naar Kempers woonplaats de naam kreeg van „De Amsterdamse Kopermolen”. Vanuit de nu nog aanwezige uitgestrekte molenwijer voerde een 200 m lange gegraven bedding het water naar de kopermolen. Thans bevindt zich op de plek, waar eens de Amsterdamse Kopermolen in werking was, het wasserijbedrijf van de heer van Delden.

Een derde kopermolen te Vaassen werd gedreven door het water van de Grift. Als hertogelijke koren- en oliemolen komt hij reeds voor in de landrentmeestersrekening van Gelre over 1412/13 en is dan blijkbaar in pand gegeven aan Steven van Rade.

De molen lag dicht bij het sinds lang niet meer bestaande huis Rade of Raay, vandaar dat later telkens sprake is van de „Molen van Rade”. In 1432 verkoopt men de koren- en oliemolen „geheiten die molen van Rade” aan het klooster Mariënborn bij Arnhem. Johan Steenbergen (de Oude) wordt in de 16e eeuw eigenaar van de molen en vestigt er een koperbedrijf. De naam „molen van Rade” maakt geleidelijk plaats voor „Molen op de Grift” of ,‚Griftse molen”. De heer van Cannenburch komt in 1753 in het bezit van de koper- en korenmolen op de Grift met „al het getimmerte, het huijs Rade, hof, landerijen. vijvers en houtgewassen”. In 1871 wordt de Griftse molen eigendom van G. R. Wagenaar en is dan koren- en oliemolen. Al vóór de oorlog 1940/45 was de molen buiten werking en werd omstreeks 1940 gesloopt.

Ten oosten van Epe ligt de korenmolen van Heering, bekend als „De Kopermolen”. De breedte van de onderbeek bij molenhoofd en molen wijst er op, dat hier vroeger twee molens tegenover elkaar moeten hebben gelegen. Eertijds stond op deze plek een kopermolen met zes raderen, vermoedelijk bestaande uit twee molengebouwen met drie raderen.

Op de oude loop der Beekbergense beek, niet ver van de brug in de Hessenweg te Klarenbeek, lag omstreeks 1700 een kopermolentje „De Kleine Kopermolen”. Een boerderij daar draagt nog dezelfde naam. Jan Richard Gröbel (later Krepel geheten) koeht ca. 1730 het molentje, liet het afbreken en stichtte op een andere plek in Klarenbeek een nieuw koperbedrijf. Voor dit doel werd de Beekbergense beek omgelegd, van zwaar dijkwerk voorzien om een verval van 4 m te verkrijgen, en een uitzonderlijk grote molenwijer gegraven. De Klarenbeekse kopermolen heeft intussen een andere bestemming gekregen; alleen de fraaie waterval her- innert nog aan de eens zo bloeiende koperfabriek.

Al deze belangrijke industrieën zijn teniet gegaan; slechts de koperpletterij „De Vlijt” op de Grift te Apeldoorn heeft zich als koperbedrijf kunnen handhaven.