Paragraaf index


Hans van Aelst sticht eerste papiermolen in Noordelijke Nederlanden (1586)

Het zou echter nog meer dan anderhalve eeuw duren voordat de papiermakerij tot de Noordelijke Nederlanden doordrong. De man, die hiervoor de eer toekomt, is Hans van Aelst geweest. In sommige stukken staat hij vermeld als Jan van Aelst. (De roepnamen Hans en Jan zijn beiden afkomstig van de naam Johannes). Hans van Aelst werd omstreeks 1551 te Antwerpen geboren als zoon van de goudsmid Francois van Aelst en Kataryne de Colosy - ook wel Lyncken de Colegiero geheten Hij huwde op 13 mei 1576 in de O.L. Vrouwekerk te Antwerpen met Godelieve Ingenraem, later meestal Godelieve de la Rame genoemd. Evenals haar familie behoorden de Van Aelsts reeds vroeg tot de protestanten. Tussen 1582 en 1586 gaat het echtpaar Van Aelst naar Dordrecht. Vermoedelijk hebben ze met talloze andere protestantse vluchtelingen in 1585 bij de verovering van Antwerpen door de Spanjaarden de wijk genomen naar de Noordelijke Nederlanden.

Door de val van deze rijke handelsstad die een der belangrijkste marktplaatsen was voor de papierhandel op ons land, dreigde de toevoer van dit onontbeerlijke produkt naar Noord-Nederland voor een groot deel te worden afgesneden, vooral toen de graaf van Leicester alle handel met het zuiden ging verbieden. Vandaar de welwillende houding der Noordelijke overheid tegenover het oprichten van papiermolens op haar gebied; de bereidheid tot het verlenen van octrooien en het toestaan van verschillende voorrechten. Ook de stadsbesturen, steeds begerig om nieuwe industrieën aan te trekken. bleven niet achter. Ze verleenden eveneens octrooien; schonken dikwerf gratis het burgerschap der stad: gaven vrijstelling van wachtdiensten en stelden in sommige gevallen zelfs grond beschikbaar voor de vestiging der bedrijven. Wat de Veluwe betreft zijn ons geen octrooiverleningen door de gewestelijke overheid bekend, wel zullen we straks zien, dat de magistraat van Arnhem dit doet bij de stichting van de eerste papiermolen daar ter plaatse.

Het is tijd ons thans weer bezig te gaan houden met de verdere lotgevallen van Hans van Aelst. In Dordrecht vat hij het plan op een papiermolen te leggen; misschien heeft hij in Antwerpen reeds met de papierhandel te maken gehad. Uit eigen middelen is Hans van Aelst niet in staat de bouw en inrichting van de molen te bekostigen. Hij gaat daarom op zoek naar een geldschieter en vindt deze in Jan Lupaert, een ingezetene van zijn woonplaats.

Op 25 april 1586 verleent de graaf van Leicester aan Hans van Aelst en Jean Lupaert, kooplieden te Dordrecht, octrooi voor de tijd van 5 jaar voor het maken van alle soorten grijs papier. Toen het octrooi eenmaal was verkregen kon men met het stichten van één of meer molens beginnen. De eerste molen, die op grond van bovengenoemde vergunning gebouwd werd, kwam niet te Dordrecht, maar bij Zwijndrecht te liggen.

In het begin van 1587 was de papiermolen, gelegen te Schobbelandsambacht. (zo heette de ambachtsheerlijkheid, waartoe het dorp Zwijndrecht behoorde) reeds gereed. Deze eerste papiermolen van ons land is vermoedelijk een getijmolen 4) geweest. Dit type watermolen, dat vroeger aan de benedenloop der grote rivieren en langs de zeegaten nogal eens voorkwam, werkte door het verschil in waterstand, veroorzaakt door eb en vloed. Boven de molen bevond zich een „spuibassin” met inlaatsluis, dat in verbinding stond met de rivier en meestal bij de haven lag. Bij vloed liet men dit reservoir vollopen; het tijdens eb terugvloeiende water leverde de kracht voor het doen draaien van een onderslagsrad. Door de wisselende tijden van eb en vloed werkten deze molens zeer onregelmatig. In ons land zijn ca. 21 getijmolens in bedrijf geweest.

Hans van Aelst heeft van Jan Lupaert niet die medewerking gekregen, waarop hij zeer zeker gehoopt zal hebben. Lupaert hield zich bij de stichting van de Zwijndrechtse molen geheel afzijdig en evenmin verleende hij steun voor het tot stand komen van de korte tijd later gebouwde papiermolen te Dordrecht. Alleen in de derde molen, die op grond van octrooi van 1586 te Hendrik Ido Ambacht getimmerd werd, was hij financieel geïnteresseerd.

Teneinde zich het geld voor de bouw van de molen te Zwijndrecht (molen I) te verschaffen heeft Van Aelst naar een andere compagnon moeten uitzien. Het gelukte hem Cornelis Adriaansz.‚ eveneens een Dordtenaar, voor zijn plan te winnen en met diens bijstand kon ten slotte de bouw van de papiermolen tot stand komen. Hans van Aelst bleef echter onder grote financiële zorgen gebukt gaan en reeds tegen het einde van 1588 of aan het begin van 1589 zag hij zich genoodzaakt zijn helft in de molen te verkopen aan Franck van Muylwijck Willemsz. Van Aelst verliet Dordrecht en vestigde zich in Tiel.