Paragraaf index


DE GESCHIEDENIS VAN EEN VELUWSE PAPIERMOLEN (I593-1843)

Het voorspel

Nog geen twee jaar na het eerste bericht over de Arnhemse molen van Hans van Aelst wordt ook al melding gemaakt van een papiermolen op de Grift te Apeldoorn. Daar we straks meer uitvoerig in zullen gaan op de geschiedenis van deze papiermolen, is het noodzakelijk ons eerst te bepalen bij hetgeen aan de stichting is voorafgegaan. Hiervoor keren we in de historie van Apeldoorn terug naar het jaar 1335.

Volgens de rentmeestersrekening 13) van de Veluwe over 1335/36 lag er toen reeds een korenmolen op de Grift te Apeldoorn. Het was een dwangmolen van graaf Reinald II (sinds 1339 hertog), die van 1326-1343 over Gelre regeerde. De ingezetenen van het dorp Apeldoorn moesten dus daar hun graan laten malen.

De molen stond even ten zuiden van de brug over de Grift in de tegenwoordige Christiaan Geurtsweg, die genoemd is naar één der bekendste molenaars uit de 19de eeuw (zie voor de ligging het kaartje „Dorp Apeldoorn en de Grift, van korenmolen tot de Vlijt”, afb. 4).

In de rekening 14) over 1392/93 worden een aantal uitgaven verantwoord wegens reparaties aan de watermolen te Apeldoorn. Molen en maalwerk krijgen een grondige beurt. Het benodigde hout wordt in de Soerense mark gekapt; de transportkosten naar de molen vergen, met inbegrip van het loon der voerlieden, een bedrag van 34 „groten“. Twee „holtsnijderen” zijn vier dagen lang bezig met het snijden van _.‚Baeckenholt en verdienen daarmee 42 „groten”. Men maakt nieuwe „ganc spillen (aandrijfspillen), „scuffelen” (schoffels, schoepen van het waterrad) en ‚‚camstocken” (vermoedelijk vertikale staven in de schijfloop: het wiel met de kampstokken, dat aangedreven wordt door kammen van een kamwiel). De dakbedekking ondergaat eveneens een vernieuwing. Er blijkt een dubbele molen te liggen, want de timmerlieden werken ‚,yndie ol_vmolen ende ander zaetmoelen”. Voor de oliemolen maakt men „gewanten tot budelen” (buidels vervaardigd van een bepaald weefsel).

De rekening van 1395 vermeldt weer herstellingen aan de molen, waarvoor opnieuw ‚,holtsnidere” en ‚,timmerlude” naar Apeldoorn komen. Voor 12 gulden wordt in Zutphen een nieuwe molensteen gekocht, de kosten „van den steen an de Ysel te vueren en de te scepen yn en de uit” bedragen 16 ‚,groten”. Het „gherwen” (billen) van de steen kost 1 gulden met inbegrip van de voeding der mensen, die ‚,gherwden”.

Onder het bewind van hertog Reinald IV (1402-1423) wordt in 1407 de dwangmolen op de Grift van de grond af opgetimmerd. Uit de desbetreffende rekening 16) zien we dat de molen twee raderen had, één voor het maalbedrijf en één voor het olieslaan. Want er is sprake van hout „dair dat rat van der alimolen afgemaeck wert”. De timmerman Jan van Riet werkt 58 dagen aan de molen en verdient 12 „groten“ per dag. De twee houtsnijders krijgen ieder twee groten per dag minder. Voor de opbouw van de molen(s) was nogal wat hout nodig. Toentertijd waren de molens grotendeels van hout opgetrokken; molenkast, molenhoofd, waterrad en heel het inwendige werk, het was bijna alles van hout‚ De aanschaffing van de benodigde bomen voor de opbouw van de Apeldoornse molen bracht geen kosten voor de hertog met zich mede, men kapte ze zonder betaling in de „gemeynre” mark van Apeldoorn Volgens de rentmeester had de hertog hiertoe het recht.

In 1410 17) is de watermolen te Apeldoorn voor 80 ponden verpacht aan Willem Velthues, die ook in 1407 genoemd wordt. Er ligt in de plaats ook een „walckmolen” (volmolen), die 7 ponden pacht doet. Dit zal vermoedelijk een molen zijn geweest, die door een paard in beweging werd gebracht, een zgn. „rosmolen”.

In de hierboven aangehaalde rekeningen komen een aantal benamingen voor, waarvan de betekenis ons niet duidelijk is. Zo wordt er gesproken over het maken van een „nijhen gorte” (1392) of ‚,nijhen gathe” (1395). Wordt hiermede de goot boven het rad bedoeld? Dan lezen we van „vlotgaeten” (openingen in de stuw?); „rosselschiven” en „rosselstaven” (in 1410 over „1 loip rosselstave”); verder van een ,‚alibanck” in de oliemolen en over twee .,uppknechten” die in 1410 twee dagen werk verrichten.

De molen(s) te Apeldoorn wordt in 1434 18) door hertog Arnold voor 100 pond ’s jaars verpacht aan Johan Doys. Deze krijgt in hetzelfde jaar vergunning van de Apeldoornse mark om de beek (d.i. de Grift) beneden de korenmolen af te leiden en van dijken te voorzien. Dit duidt op het stichten van een nieuwe molen, die op de plek kwam te liggen, waar nu de koperpletterij „De Vlijt” staat. Uit latere gegevens valt op te maken, dat het hier geen koren- maar een oliemolen betrof. Vermoedelijk heeft men de olieslagerij bij de korenmolen hierheen verplaatst. We hebben bij de tegenwoordige Grift tussen Christiaan Geurtsweg en de koperpletterij te Apeldoorn (thans in het centrum van de plaats grotendeels overkluisd) dus niet te maken met de oorspronkelijke beekloop, maar met de door Johan Doys in 1440 omgelegde bedding. Hoe voor die tijd daar de loop van de Grift was, is niet met zekerheid bekend. In 1440 19) heeft Steven Doys, de opvolger van bovengenoemde Johan Doys, met toestemming van de hertog de erfpacht van het water en gemaal van de Apeldoornse korenmolen overgedaan aan het Convent van Karthuizer monniken bij Arnhem. Hun klooster, dat in 1342 door Reinald II‚was gesticht, kreeg de naam ‚‚Monnikhuizen”. De pachtoverdracht aan de Karthuizers in 1440 betrof eveneens de hertogelijke molen te Wenum (de nog niet zo lang geleden in werking zijnde watermolen aan de Oude Zwolseweg). Ook de waterpacht der nieuw gelegde oliemolen zal in de overeenkomst begrepen zijn geweest.

Het klooster Monnikhuizen koopt in 1493 20) van hertog Karel (1492-1538) de erfpacht af van het gemaal te Apeldoorn en Wenum voor 1200 gouden rijnse guldens. De hertog behoudt bij de verkoop voor zich en zijn nakomelingen het recht voor, dat bij terugbetaling van dit bedrag, de bovenvermelde erfpacht weer aan hem of aan zijn nakomelingen zal terugvallen. Tevens wordt het Convent door hertog Karel „erfflick ende ewelick quytgescholden en de gevryet” van een jaarlijkse tins van 15 „oude groten” voor „dat kempken landes bij die alye moell” (het kampje land bij de oliemolen). Op grond van dit alles beschouwt het klooster Monnikhuizen zich voortaan als eigenaar van de beide molens op de Grift en van die te Wenum. Daarom de naam Monnikhuizermolen, zowel voor de koren- als voor de oliemolen op de Grift (afb. 4).

Bij de oliemolen van 1434 wordt, wanneer is niet bekend, een volmolen gelegd. Dit zal misschien al vóór 1521 zijn geschied, want in dat jaar, dus nog tijdens het bewind van hertog Karel van Gelre, staat het klooster vermeld als bezitter van drie molens op de Grift te Apeldoorn 21).

In I 572, bij de inval der geuzen onder graaf Willem van den Bergh, verlaten de monniken in allerijl hun buiten Arnhem gelegen klooster en zoeken bescherming binnen de muren der stad. Bij die gelegenheid zullen vermoedelijk een aantal stukken over de Apeldoornse molen(s) verloren zijn gegaan. Er wordt in 1606 22) tenminste navraag gedaan bij een kloosterbroeder te Huyssen (Huissen) naar mogelijk bewaard gebleven „brieven und pampieren” van Monnikhuizen. Het antwoord luidt: ‚‚syns wetens gene, ja niet so veel, als hij in syne ogen konde bergen”.

afbeelding 4

Afbeelding 4‚ Kaart van een gedeelte van de loop van de Grift te Apeldoorn met de ligging van beide Monnikhuizermolens
(onder op de kaart de korenmolen; bovenaan de vroegere olie- en volmolen).


Wel weet hij zich te herinneren, dat destijds de brieven, zegelen en andere geschriften „tho ceelen gebonden waren”, doch waar deze stukken later gebleven zijn. is hem onbekend. Hij wil graag zijn medewerking verlenen bij de mogelijke verwerving van authentieke kopieën „van de watermeulen ’t Apeldorn und wes des meer syn”. Of dit enig resultaat heeft opgeleverd. blijkt niet‚ Hoewel de troepen van graaf van den Bergh na korte tijd weer uit Gelderland worden verdreven, keren de Karthuizers niet naar Monnikhuizen terug. Toen de Staatsgezinden ten slotte in ons gewest de macht in handen kregen. vervielen de bezittingen van het klooster Monnikhuizen, dus ook de molens te Apeldoorn en Wenum, aan de Staten van Gelderland en kwamen namens deze onder toezicht van enige Veluwse gedeputeerden, die tevens belast werden met het beheer over de voormalige „geestelijke goederen in Veluwen”. Omstreeks die tijd moet de olie_ en volmolen verdwenen zijn, want in de na 1600 bewaard gebleven stukken is alleen nog maar sprake van de plaats waar de olie- en volmolen „plack” te staan op de Grift.