Paragraaf index


Molens met onderslagsraderen

Naar het type en de werking der waterraderen onderscheidt men onder- en bovenslagsraderen. Eerstgenoemde raderen moeten ongetwijfeld ook in Nederland als het oudst gebruikte model beschouwd worden. Met betrekkelijk weinig graafwerk en kosten kon men de enkele natuurlijke waterlopen op de Veluwe reeds al vroeg dienstbaar maken voor het doen draaien van onderslagsraderen. Indien in deze stroompjes maar voldoende verhang aanwezig was, behoefde er langs de beek boven de molen in de meeste gevallen slechts een weinig dijkwerk gelegd te worden om het opgestouwde water binnen de bedding te houden en ook om de waterstand in eventueel gegraven molenwijers op peil te houden. Direct voor de molen werd in de beek een stuw aangebracht, die van een aantal door schuiven afgesloten ontlastopeningen was voorzien. Deze schuiven konden, al naar gelang der behoefte, opgehaald of neergelaten worden. Een der openingen lag precies voor de plek, waar het molenrad boven de beek hing. Door het aanbrengen van een houten schot aan de beekzijde van het waterrad ontstond vanaf de stuw een goot, waarin zich vlak boven het niveau van de beek de onderste schoepen of schoffels van het rad bevonden. Teneinde het uitspoelen van de beekbedding beneden de stuw tegen te gaan, timmerden de molenmakers op de beekbodem een houten vloer of plankier, dat eveneens onder de goor doorliep. Stuw, goot en vloer vormden met elkaar het zogenaamde vlotwerk van de molen.

Trok men nu de schuif voor de goot op, dan stroomde het opgestuwde beekwater met kracht daar doorheen, sloeg tegen de onderste schoepen van het rad en bracht dit in beweging. Met behulp van de andere schuiven in de stuw kon het waterpeil van de bovenbeek geregeld worden. Toch bleken de ontlastopeningen bij langdurige slagregens of bij een plotselinge dooi na zware sneeuwval vaak niet in staat de steeds wassende watermassa tijdig af te voeren. Dikwijls weerstond de stuw de druk van het water niet en brak met een hevig gekraak doormidden. Kolkend en bruisend stortte de woedende waterstroom naar omlaag en sleurde vaak het gehele vlotwerk van de molen met zich mede.

afbeelding 1
Afbeelding 1. Onderslagsrad van de voormalige Griftse molen te Vaassen (doorsnede zonder de schoepen 4 m).

Op enkele der bovengenoemde min of meer natuurlijke Veluwse waterlopen waren de onderslagsraderen tot in het begin van deze eeuw nog in werking of in vervallen staat aanwezig. Aan het schilderachtig gelegen watermolentje bij Voorst hing tot aan de afbraak in 1935 een dergelijk rad. Een fraaie doch niet gedateerde foto (ca. 1920?) laat ons de molen zien met twee onderslagsraderen. In 1938 bevond zich aan de totaal vervallen houten molenkast van de Griftse Molen bij Vaassen nog een fraai houten rad met een doorsnede, zonder de schoepen, van 4 m (afb. 1). Enige jaren later is dit rad gesloopt. Toen ik omstreeks hetzelfde jaar bij een foto-speurtocht naar nog bestaande watermolens een bezoek bracht aan de gemeente Barneveld, draaide daar tegen de korenmolen een ijzeren onderslagsrad met houten schoepen, dat met zijn rode kleur en eigenaardige vorm een heel wonderlijke indruk maakte. Thans is ook dit rad verdwenen. Bij Barneveld lag toen de wasserij „De Pelmolen”, die eveneens werkte met een rondwentelend ijzeren rad, dat wel iets weg had van de bekende luchtschommels op onze kermissen.

Vaak hadden de onderslagsraderen geweldige afmetingen. In 1850 bezat de papierfabriek van G. Gerrevink te Wapenveld een rad van 11 el doorsnede en een breedte van 4 el 7 palm. Op de koperfabriek van Krepel in Klarenbeek (gem. Voorst) draait een rad van 8 el en 66 duim met schoffels van 3 el en 4 palm.