Paragraaf index


Een bezoek aan de Amsterdamse kopermolen te Vaassen

Ik ga dit korte stukje over de Veluwse kopermolens besluiten met een paar grepen uit een bijzonder aardige beschrijving 49) uit het midden der vorige eeuw van de Amsterdamse kopermolen te Vaassen. Zeer raak worden de fabrieksarbeiders en de molenbaas Heering getekend, terwijl de schrijver op verrassend boeiende wijze enkele geheimen van het koperbedrijf onthult.

„ . . . O, dat toenmaals een schilder of teekenaar de fabriek hadde bezocht! Wat karakteristieke koppen hadden die Veluwnaars, helpers van Paul Heering, de molenbaas! Niet griezelige producten van bedorven stadslucht, van gehaast, morrend verrichten arbeid en daarna bruut genieten, maar stoere, rustige werkers, ernstige, vrome mannen. opgevoed en levende in de vrije natuur . . . Als in heilige handeling, bewogen zich bij hun dagelijksch werk in het halfduister der fabriek, zwijgend, geruischloos en langzaam de gezellen van baas Heering. Die taak bestond in het uitpletten van dunne platen van de platte koeken roodkoper, welke leverden buitenlandsche smelterijen. Hoofdzakelijk waren de platen bestemd tot het bekoperen van de houten huid onzer Oost- en West-Indische vaarders”.

Iets verder heeft de schrijver het over de smeltoven en het smelten: „die smeltoven was een jongens-paradijs! Opgesteld in een afgeschoten deel der fabriek, en weinig gebruikt; want slechts zelden was het geel koper noodig, dat daarin werd gesmolten. Om geel koper te maken was bij het rood koper zink toe te voegen. Dit werd aangevoerd in den vorm van „schuitjes", met grauwe oppervlakte, doch op de breuk zilverachtig kristallijn.

Het smelten behandelde de baas in eigen persoon. Paul Heering was verreweg de meerdere van het personeel, hoewel even boersch gekleed. Zijn overgrootvader was indertijd uit Duitschland overgekomen met de geheimen van het vak, hetwelk ook zijn grootvader en vader beoefenden. Heering zelf had iets voornaams: een peinzend gelaat, gladgeschoren, gegroefd; hij sprak zacht, bedaard en weinig; sober waren ook zijn bewegingen . . . hij had een Geldersche schommel - een echt boerekind - tot vrouw genomen, een flinke Veluwsche, die hem een zoon schonk en vele dochters, en bij feestelijke gelegenheden heerlijke spekpannekoeken bakte met krenten er in …

Als geel koper was te maken, stond de geheele fabriek stil. Want Paul Heering had daartoe al zijn aandacht noodig. Koper en zink werden door hem in de vereischte verhouding gevleid in een vuurvasten steenen pot, gesloten met een steenen deksel. Daarna gesteld in den oven en verhit, stegen er wittige vlammen uit den kroes, als deze even werd geopend om te zien in hoeverre het smelten was gevorderd.

Nu en dan werd er een stukje koper of zink bijgevoegd, hetwelk zich dan oploste in de vloeiende, gloeiende massa als ware het een klontje suiker. Onderwijl stond het heele personeel, evenzeer in spanning als de baas, zwijgend voor den oven te wachten.

Eindelijk als Heering de smelting hield voor voltrokken, rees de ovendeur voor 't laatst omhoog, bevestigden een paar gezellen zwijgend den kroes in een ijzeren vork, en werden de snel verdonkerende scoriën met een ijzeren pollepel verwijderd van de oppervlakte, welke dan plotseling lichtte als vloeiend goud. De pot werd vervolgens onder plechtig zwijgen uitgegeten met dunne straal in den gereed gemaakten leemen vorm.

Het blok achterlatend ter bekoeling, ging dan ieder heen met een opgelucht hart; want het was steeds of het lot van de heele fabriek in de weegschaal had gehangen.

Zelden - maar dat was dan ook de grootste gebeurtenis - hoorde men de doffe slagen van de reuzenhamer. Het was alsof de molen wakker werd, zoo daverde en schudde alles door die forsche stooten. Van verre kon men ‘t hooren. en alle spel werd gestaakt, op een drafje naar de fabriek geloopen. om bij te wonen hoe de groote rondgesneden koperen plaat werd gehamerd tot een bodem met opstaanden rand.

Een zwaar werk en een moeilijk werk, waarvoor de kopermolen beroemd was bij alle suikerraffinaderijen hier te lande. Want het waren bodems voor suikerpannen, welke aldus ontstonden.

Aan een langen, zwaren, vierkanten balk - een bijzonder taaie stam werd hiertoe uitgekozen - was het zware ijzeren hamerblok bevestigd: een reuzen timmermanshamer, die door eigen zwaarte neersloeg op een ijzeren aambeeld, als de steel of staart, langzaam opgelicht door een nok, aangebracht op de as van het waterrad, plotseling werd losgelaten door die nok. Een grootere of kleinere watertoevoer op de schoepen regelde de snelheid der slagen.

Eerst werd door hameren de plaat uitgedijd langs den rand. Dan een krijtcirkel getrokken, en onder de schaar afgeknipt het overtollige koper. O, die griezelige schaar! Deze stond tussen de wals en den hamer, daar zij beiden was van noode. Het eene schaarbeen was vast: het andere gaapte op en neer, bevestigd aan een langen balk, welke een genokt rad ophief en neer drukte. Lang voor dat de plaat was te snijden, werd de schaar in beweging gezet; en dat langzaam openen en zich sluiten van den scherpen bek, hongerend naar een prooi in die donkere ruimte . . . Het was als een monster dat den armen kleinen jongen, die nieuwsgierig de werkzaamheden gadesloeg, een arm of been wilde afhappen! En altijd ging dan ook de kleine jongen er in eerbiedigen halfcirkel om heen; want zelfs nadat het snijden was afgeloopen. bleef het monster happen. alsof herkauwende zijn buit.

Eens de plaat rondgesneden, kwam het moeilijkste; het omkrullen van den rand. Daartoe versnelden de hamerslagen; hooger en hooger rees de rand, sneller en sneller deden ijzeren tangen, vast gehouden door zweetbeparelde mannen, den koperen plaat rondcirkelen op het aanbeeld. Paul Heering hanteerde zelf één der tangen; want door een verkeerde beweging kon heel het werk mislukken! Eindelijk klonk de laatste slag! ’t Zweet werd van de voorhoofden geveegd en voor dien dag de fabriek stop gezet. Eene welverdiende vacantie . .. !”
Papier- en kopermolens van de Veluwe, hoe wonderschoon pasten ze menigwerf bij het golvende eenvoudige Veluwse land met zijn bossen en heidevelden. Hun tijd is geweest; ze hebben plaats moeten maken voor de nuchtere en zakelijke bouwsels der hedendaagse industrieën.

Zeer veel dank ben ik verschuldigd aan de heer D.Moerman te Apeldoorn voor zijn vele raadgevingen bij de totstandkoming van dit artikel; tevens aan wijlen de heer J.J.Hooft van Huysduynen te Velp voor de gegevens over de Tielse molen van Hans van Aelst.

Apeldoorn„ 1962-1967.