Paragraaf index


Dat het bij de discussues over de marken nogal eens heftig toe kon gaan is bij sommigen misschien wel bekend.
Minder bekend is misschien dat Moerman de pen als wapen heeft gebruikt om de onwetendheid van de markenrechten openlijk in de krant aan de kaak te stellen.
De persoon die het waagde om met Moerman in dispuut te gaan heeft uiteindelijk zelfs het onderspit moeten delven in een rechtszaak in Zuphen.
Hieronder een aantal krantenartikelen die het dispuut beschrijven.

Hieronder allereerst een ingezonden brief van heer R. D. B. uit Apeldoorn, die meende dat de marken geen doel meer hadden en er persoonlijk last van had.

NAC 1940_01_06

VAN 'N OUD RECHT EN 'N OUD ONRECHT.

Een onzer medewerkers schrijft ons:
In onze gemeente zal door belanghebbenden een poging worden aangewend om een sinds jaren hangende kwestie tot een oplossing te brengen.
Deze kwestie betreft het betalen der markpenningen, welke telkenjare door de markmeesters van de markplichtigen wordt geind, (in dit geval de Wormingermark), zonder dat deze gelden worden benut ten bate der Mark, of er zelfs ook maar voor noodig zijn, maar verdwijnen in de zakken der Markmeesters.

Nu hebben eenige markplichtigen het voornemen opgevat aan dezen toestand een einde te maken door alle markplichtigen op te roepen, en dan gezamelijk actie te voeren om deze, m.i. totaal nuttelooze instelling die haar doel voorbij heeft gestreefd, opgeheven te krijgen.

Daar schrijver dezer reeds voor jaren in deze richting pogingen heeft aangewend, en dus iets meer van de kwestie weet dan de doorsnee Apeldoorner, lijkt het hem goed hieraan eenige bekendheid te geven, waardoor tevens eenig licht geworpen wordt op de manier waarop de tegenwoordige „Markmeesters" hun taak opvatten.
Het ontstaan der „Marken" kan worden teruggebracht tot de afschaffing van het lijfeigenschap. De lijfeigenen van toen keken uit naar een stukje land waar ze zich als vrije burgers konden vestigen. Uit den aard der zaak waren toen de beste deelen van ons land reeds in cultuur genomen en dus iemands eigendom.

Onze schrale hooge Veluwe was onberoerd gebleven door zijn weinige vruchtbaarheid, en op deze uitgestrektheid Niemandsland zetten zich deze menschen neer. Dat zij een geweldigen kamp tegen de onvruchtbaarheid der streek hebben moeten voeren met de primitieve middelen waarmee men zich toentertijd moest behelpen, laat zich denken. Zoo groeide er op deze schrale gronden een nederzetting van taaie eenvoudige, maar zichzelf voelende menschen, die gewoon waren zichzelf te helpen en niemand naar de oogen zagen.
Bij de oud-Apeldoorners kan men dezen volksaard nog terdege terugvinden. In deze nog primitieve gemeenschap deed zich de noodzaak gevoelen iets ts doen in het algemeen belang, vooral inzake het aanleggen en onderhouden van wateren landwegen, en in deze Markgemeenschap — de naam Mark is waarschijnlijk uit Duitschland overgenomen — ging men over tot het verkiezen van Markrechters of Markmeesters, die in opdracht hadden om deze belangen te behartigen. Deze Markmeesters waren dus de voorloopers van ons tegenwoordig Gemeentebestuur en werden ook als zoodanig door de Markgerechtigden gekozen.

Deze Markmeesters stelden nu een jaarlijksche heffing in, welke iedere Markgerechtigde moest opbrengen, naar de grootte van den grond welken hij in cultuur had. De grond werd beschouwd het eigendom te zijn van hem, die hem in cultuur bracht, terwijl de niet in cultuur gebrachte heidevlakten en bosschen, algemeen eigendom waren, waaruit ieder kan halen naar eigen believen.
Dit heeft zoo honderden jaren geduurd. De nederzetting breidde zich zoodanig uit dat niet overal voldoende zorg aan kon worden besteed. Toen is er een splitsing in de Mark gekomen en verdeelde deze zich in vier Marken, waarbij ieder aan zijn Mark den naam der buurtschap gaf.
Zoo ontstonden de Bruchelermark, de Ugchelermark, de Ordermark en de Worminger Mark.

Een groote, vierkante plaggenhoop, op de plaats waar nu, rechts van den weg, een dubbele woning is gebouwd, vlak bij de beek langs Markendoel, gaf met zijn zijvlakken de richting aan, waar men bovengenoemde Marken zoeken kon. Voor ongeveer 40 jaar stond deze hoop plaggen er nog en werd ook toen nog ..Markendoel" geheeten. De naam van den weg is zonder twijfel aan dit „doel" ontleend.
Het kan niet worden ontkend dat de Markmeesters in die oude tijden zeer nuttige persoonlijkheden zijn geweest, die het leven der Markgerechtigden hebben vergemakkelijkt. Door het van lieverlede ontstaan van een meer geordende maatschappij liep evenwel het gezag der Markrechters geducht achteruit en hun taak werd hun zoo langzamerhand door de Gemeentebesturen uit de hand genomen.
De Marken knabbelden bovendien aan hun eigen bestaan door stukken grond aan anderen dan Markgerechtigden te verkoopen, en in 't laatje vond men het maar het verstandigst om de nog in het bezit der Mark zijnde gronden onder de Markgerechtigden te verdeelen en de Mark op te heffen.
Op deze manier zijn de Order-, de Brucheler- en Ugchelsche Mark verdwenen.
Ofschoon de Wormingermark ten tijde van de verdeeling der drie overige Marken misschien wel de kleinste was, verdween deze niet.

De toen levende Markmeesters hadden niet het minste besef van hun oorspronkelijk baantje en beschouwden het als een privé recht om zichzelf als zoodanig te doen opvolgen, en de gelden der Markplichtigen te incasseeren.
Ik kan hiervan uit ervaring grappige staaltjes vertellen.

Door onderhandschen koop was ik eigenaar van 'n stukje grond geworden. Noch door den notaris, noch door den verkooper was mij gezegd, dat op dit stuk land Markplichten lagen en ik keek wel wat verwonderd op, toen ik iemand bij me kreeg, die zich als „Markmeester" aandiende en f 2.40 kwam vorderen voor lasten, op dat land rustende. Daar ik nooit van „Marken" had gehoord, als komende uit een andere streek van ons land, verzocht ik om naderen uitleg. „Ja, zie je" kreeg ik ten antwoord, „de Mark is mede-eigenaar van dien grond".
Daar kon ik niet mee accoord gaan; daar dan ook de Mark als mede-eigenaar, bij den koop zou gemoeid moeten zijn, en wees dus hierop.
Ja, kijk eens, 't Is een oud recht, en al meer dan 100 jaar is van dat stuk grond f 2.40 betaald."
Ik heb weer geantwoord, dat dit wel mogelijk was, maar dat dat nog geen bewijs was, dat het een oud „recht" was, 't kon evengoed een oud „onrecht" zijn, en gaarne had ik dus dat mij werd aangetoond waarom ik als eigenaar van dien grond moest betalen.

Daar genoemde Markmeester tot dit laatste niet in staat was, werd ik gedagvaard om voor den kantonrechter te verschijnen inzake onwilligheid in het betalen der Markgelden. Mijnerzijds bestreed ik deze dagvaarding, als zijnde niet overeenkomstig de waarheid.

Zoo gauw eischer het goed recht van zijn vordering kon aantoonen, wilde ik betalen. De uitspraak was dat de Kantonrechter zich niet bevoegd verklaarde hierin uitspraak te doen en dat eischer werd veroordeeld in de kosten.

Maar de zaak was hiermee niet uit. Een dagvaarding om voor de Rechtbank te verschijnen en mij door een advocaat te doen vertegenwoordigen, bracht mij opnieuw met den rechter in aanraking.

Jammer genoeg kon ik mij hier niet verdedigen en mijn raadsman drong er op aan om maar toe te geven. Alléén bereikte ik toch niets.
Wilde ik een goede kans maken om de Mark opgeheven te krijgen, dan moesten alle Markplichtigen zich hiervoor willen interesseeren en dit aanvragen. Tegen den enkeling wordt het verjaringsrecht uitgespeeld.
Inderdaad is dit laatste gebeurd en Barbertje moest hangen.

Een ander geval is dit. Op „Hattem" woonde vroeger de papiermaker Van 't Z. die een stuk grond aan de andere zij de van het kanaal had liggen. De man wilde het stuk grond verkoopen, maar kooper wilde die Markplichten er af hebben, v. Z. ging naar den Markmeester, en stelde voor die lasten maar op z'n fabriek te leggen, hij kon dan den grond makkelijker verkoopen.
De Markmeester vond het best, en het stuk grond werd zonder Markplicht verkocht.

Intusschen is de vraag gewettigd waarom in dezen tijd nog Markpenningen worden geheven en waar deze blijven.

't Is nu al ruim 60 jaar geleden dat de Wormingermark een waterafloop heeft doen graven aan de Marten Orgeslaan, en me dunkt dat deze post nu toch wel reeds betaald zal zijn. En de ontvangen gelden van verkochte Markgronden, en deze beloopen in die lange jaren, met de Markpenningen, zeker vele duizenden guldens, wien behooren deze toe? Aan de Markgerechtigden of de Markmeesters?

Het antwoord op deze vraag is o.i. niet zoo erg moeilijk, maar erg voor de hand liggende. We zijn benieuwd of het den gegadigden gelukken zal deze aangelegenheid tot een voor hen gunstige, dus o.i. rechtvaardige oplossing te brengen.

In een volgend stukje zullen we behandelen hoe de Markmeesters de zaak bezien, te oordeelen naar de opgedane ondervinding.
Binnenkort denkt men, per advertentie, de belanghebbenden voor deze zaak op te roepen om nader overleg te plegen.