Het archief van de Apeldoornse stadshistoricus Hardonk bevat veel interessant materiaal dat nooit gepubliceerd is. Hardonk heeft erg veel tijd aan onderzoek en verslaglegging besteed maar had helaas niet de tijd voor het schrijven van veel boeken.
Hieronder een verzameling van materiaal dat een mooie afspiegeling is van de vondsten over de ijzerwinning en productie in de vroege middeleeuwen in Apeldoorn en omgeving.
Apeldoorn, Juni 1956. R. Hardonk Stadsgeschiedschrijver.
Iedereen weet, dat de Veluwe in het algemeen en de gemeente Apeldoorn in het bijzonder, sinds het begin der 17de eeuw een belangrijk centrum is geweest van de papierindustrie. Veel minder bekend is het, dat hier al veel vroeger, van 800 – 1200 na Chr. en misschien al eerder, een bloeiende ijzerindustrie heeft bestaan. De overblijfselen hiervan zijn de zgn. ijzerkuilen, ontstaan door het graven naar erts, de sporen van oude nederzettingen en ijzerslakken.
In eenvoudige, van leem gebouwde oventjes, werden lagen houtskool en een ijzerhoudende grondstof tot een temperatuur van ongeveer 1200 0 C. verhit, waardoor aan die ijzerverbindingen de zuurstof werd onttrokken en zich een taaie klomp smeedijzer vormde..
Tevens ontstonden daarbij grote hoeveelheden gesmolten afval, de slakken. De naam smelterijen of smeltovens is onjuist, want het gevormde metaal was smeedijzer, dat bij die temperatuur niet smolt.. Gietijzer, dat wel in vloeibare vorm wordt gemaakt, heeft andere eigenschapen dan smeedijzer en dit gietijzer is in Europa eerst in de 15de eeuw gefabriceerd.
De naam ijzerkuilen komt vor op een kaart in de omgeving van Assel, getekend in 1630 en ijzerkuilen vinden we ook vermeld in een markeboek van de Ugchelse mark (1654). Deze kuilen vormen steeds lange rijen en lopen alle nagenoeg in de richting Z.O.-N.W. Ze komen o.a. voor in Berg&Bos, Willemsbos, bij Assel, in Dabbelo, Engelanderholt Spelderholt, Troelstraoord, aan de Krimweg, tussen Loenen en de Woeste Hoeve en bij de Imbos. Men heeft daar gegraven naar zgn. “klapperstenen”, bruingekleurde ijzerhoudende stenen (limoniet), plaatselijk vrij talrijk aanwezig tussen het grint en het zand van de Veluwse bodem en met dit materiaal van elders aangevoerd.
Er zijn hier in de omgeving gedurende de 9de tot de 13de eeuw verscheidene, thans geheel verdwenen nederzettingen geweest, waar de bewoners zich speciaal bezig hielden met het maken van smeedijzer, een toen zeer waardevol materiaal.
Uit de gevonden scherven aardewerk is af te leiden dat men daar niet langer dan tot omstreeks het begin van de 13de eeuw heeft gewerkt.
Sporen van deze woonplekken, waar de woningen, stallen, loodsen en ijzerovens hebben gestaan en van de daarbij behorende akkers, zijn o.a. aan te wijzen bij Assel, in het Ugchelse Bos, het Spelderholt, het deelerwoud en de Essop.
Meer of minder grote hoeveelheden ijzerslak zijn aanwezig in het Orderbos, bij Assel, Kootwijk, Ugchelse Bos, Spelderholt, Zilven, Woeste Hoeve, Essop en heuven. Buiten de Veluwe vinden we ijzerkuilen en slakken in en om Montferland, slakken in de omgeving van Lochem en nog een paar plaatsen in ons land, o.a. in Zuid-Limburg.
Van deze merkwaardige en zeer belangrijke industrie is nog maar zeer weinig bekend en allerlei problemen vragen om een oplossing. Zo weten we niet wanneer dit bedrijf hier is begonnen en er is tot nog toe nooit een gedeelte van de gebezigde oventjes ter plaatse aangetroffen.
Gelukkig kan men in de laatste jaren een verhoogde belangstelling vaststellen voor alles wat met de historie van het ijzer te maken heeft. Men ziet blijkbaar in, dat dit deel van de oudheidkunde der middeleeuwen schromelijk is verwaarloosd en men beseft ook, dat men zich moet haasten alles te registreren wat nog aanwezig is en te redden wat gevaar loopt te worden vernield.
De literatuur over dit onderwerp bestaat in ons land alleen uit studie over het voorkomen en de chemische samenstelling van ijzerslakken van 1858 en een artikel over ijzerkuilen van 1928. Dit laatste is geschreven door onze plaatsgenoot J.D. Moerman, die al sinds jaren bezig is met een uitgebreide studie over deze merkwaardige industrie en waarover binnenkort publicaties van zijn hand zullen verschijnen.
In de Scandinavische landen zijn een paar uitstekende proefschriften en andere studies aan die oude industrie gewijd en daar heeft men elke vondst van ijzerslak, ook waar het enkele brokken betreft, zorgvuldig beschreven en vastgelegd.
Ook in andere landen zijn goede publicaties over dit onderwerp verschenen. In 1955 is in Nancy een congres geweest over de historie van de ijzerindustrie en men heeft vragenlijsten gezonden, ook naar ons land, om allerlei gegevens te verzamelen, o.a. over het aantal en de grootte van de slakkenhopen. Bij de beantwoording van de vragen heeft J.D. Moerman speciaal de aandacht gevestigd op de prachtige slakkenhoop in het Orderbos.
In Amerika (Saugus, Massachusetts, New England) is een oude ijzermolen van 1648 als museum ingericht en heeft men 1½ millioen dollar voor de inrichting besteed.
Wanneer men de beschrijving van slakkenhopen in andere landen, zoals Duitsland of Denemarken leest, dan blijkt het dat de hoop in het Orderbos niet alleen de grootste en best bewaarde is van ons land, maar in grootte die van de genoemde landen ver overtreft. Zonder twijfel moet daar een belangrijke nederzetting voor het maken van smeedijzer zijn geweest. Daarop wijzen ook de talrijke resten van ijzerkuilen in de omgeving.
Het zegt weinig wanneer men vermeldt, dat deze hoop een doorsnede heeft van nagenoeg 20 m. en manshoog is. Men moet dit bergje zelf gezien hebben en daarbij dan bedenken, dat al dit materiaal in kleine ovens is gesmolten. De slakkenhoop geeft een duidelijk denkbeeld van de enorme massa erts, die hier is verwerkt en van de grote hoeveelheden smeedijzer, die er moet zijn gemaakt.
Toen de slakkenhoop met het omliggende terrein in de eerste helft van 1956 door de aanleg van sportveldengeheel verloren dreigde te gaan, is vanuit Apeldoorn nogmaals de aandacht der instanties op oudheidkundig gebied op het belang van dit terrein gevestigd. Op 11 Mei 1956 brachten Dr. P.J.R. Modderman, conservator van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort en Ir. F.E. Wilmer, secr. Der Gelderse Archeologische Stichting te Arnhem, een bezoek aan de slakkenhoop en omgeving. Hierbij waren ook aanwezig de heren J.D. Moerman, lid der werk-commissie van de Geld. Arch. Ver., tevens correspondent van de Rijksd. Oudh. Bodemonderz., D. Bouman, directeur Dienst Landelijke Eigendommen en R. Hardonk, stadsgeschiedschrijver. Tijdens dit bezoek werd nogmaals de historische waarde van dit terrein onderstreept en op de noodzaak gewezen van een nauwlettend onderzoek gedurende de graafwerkzaamheden daar ter plaatse. Vanzelfsprekend werd dit toevertrouwd aan onze op dit gebied bij uitstek deskundige plaatsgenoot J.D. Moerman.
Gedurende de de eerste week van Juni werd in uitvoering door de Ned. Heide Mij. het bewuste terrein geheel omgezet, waarbij men grotendeels gebruik maaktre van een bulldozer. Hierbij was ook meestal de heer Moerman aanwezig, die vaak zelf op plekken die mogelijke vondsten beloofden, de spade hanteerde. Bijzondere grote medewerking verleenden de employés der Ned. Heide Mij.: Wolffensperger, Pannekoek en Mulder en de bestuurder van de graafmachine, hetgeen ten zeerste op prijs moet worden gesteld.
Bovengenoemde personen bewaarden niet alleen alles wat van belang kon zijn maar waren, wanneer iets aardigs voor den dag kwam, daarover al even enthousiast als de heer Moerman en de stadsgeschiedschrijver.
Had het aanvankelijk geleken, dat het terrein behalve wat scherven aardewerk niet veel aan vondsten zou opleveren, dit veranderde op Dinsdag 5 Juni. Reeds waren scherven van kogelpotten en Pingsdorf aardewerk gevonden,
Toen tot grote verrassing op circa 65 m. O.Z.O. van de slakkenhoop twee stukken van een bijna complete bovenste schrijf van een handmolen tevoorschijn kwamen met het gat voor de spil er nog in.
Een dergelijke handmolen of queerne voor het malen van graan bestond uit een tweetal schijven van basaltlava, waarvan de onderste schijf met spil vastzat en de bovenste om de spil van de benedenschijf draaide.
De gevonden grote schijf met het gat voor de spil was, zoals gezegd, in tweeën gebroken. Niet ver van deze vindplaats werden nog meer stukken van maalstenen opgegraven, ook weer een met gat. Een glad uitgeslepen plek dicht bij de rand van een tweetal brokken duidde erop, dat daar de bovenschijf met behulp van een stok in beweging was gebracht.
Uit een kuil gevuld met zeer vette grond en houtskoolresten, in dezelfde omgeving, kwam een zeer unieke vondst te voorschijn, namelijk een ijzeren sikkel of heetmes van 40 cm. Lengte, vervaardigt uit hier ter plaatse in oventjes verkregen ijzer. Daar tot nu toe van deze oude ijzerindustrie op de Veluwe in totaal slechts 3 ijzeren voorwerpen zijn gevonden, is deze laatste vondst wel heel belangrijk.
Verder moet nog vermeld worden het vinden van een aantal paardekiezen, een zevental randscherven van kogelpotten en een keienvloertje van 60 cm. Doorsnede, waarvan sommige keien bijgewerkt waren. Over het gehele terrein lagen brokken ijzerslag verspreid.
Het onderzoek, dat nu is afgesloten, leverde meer dan 70 scherven aardewerk op. Behalve de reeds eerder genoemde scherven van kogelpotten (inheems vaatwerk circa 8ste – 13de eeuw) en Pingsdorf (geïmporteerd aardewerk circa 900 – 1200 na Chr.) werden ook enige scherven Karolingisch aardewerk met radstempel versiering gevonden (800-900). Dit wijst erop dat men daar ter plaatse van circa 800-1200 heeft gewoond, en ijzer heeft vervaardigd.
Na die tijd, dus later dan 1200, werd dit terrein tot bouwland gemaakt, waardoor de bovenste laag uit culkuurgrond van liefst 50 a 60 cm. Dikte kwam bestaan, die donkergrijs is gekleurd door bemesting met heiplaggen. Al wat in deze bovenste laag heeft gezeten is uit de aard der zaak in de loop der eeuwen verdwenen. Bijna al de vondsten zijn dan ook gedaan in grond, die beneden de bouwvore lag, vooral in afvalkuilen, die sedertdien ongerept zijn gebleven.
De voor West-Europa unieke ijzerslakkenhoop zal helaas voor een groot deel verdwijnen. Het gedeelte, dat in een wegtracee komt te liggen, zal t.z.t. verplaatst worden naar een nabijgelegen driehoekig “eiland” te midden van een paar wegen. Een tweede deel komt onder de begroeiing van de wegberm, terwijl de rest overdekt wordt door een wal om een sportveld. De in het terrein gevonden voorwerpen zullen in de toekomst een plaats krijgen in het gemeentemuseum, hetgeen voor een zeer groot deel te danken is aan het werk van de heer Moerman.
Het is verbijsterend, dat de interessante en zeldzame vondsten van deze oude Apeldoornse ijzerindustrie voor onze gemeente bewaard konden blijven.
Apeldoorn, Juni 1956.
R. Hardonk
Stadsgeschiedschrijver.