Paragraaf index


Tot op dit moment heeft de oorspronkleijke indiener van de twee artikelen zijn naam nog niet bekend gemaakt. Moerman neemt hem dat kwalijk en gaat door om het systeem van de marken verder te verduidelijken, waarbij hij ook nog eens het woord onrecht uit het onderwerp verwijdert.

NAC 1940_02_24

VAN EEN OUD RECHT.

In het laatste schrijven van een anoniem medewerker aan de N. A. Ct., die prat gaat op zijn gewoonte om steeds met open vizier te strijden, staat o.a., dat we ergens gezegd hebben, dat in de marken geen gemeenschappelijk gebruik bestond.

Verder blijkt, dat hij Brandenburg voor een mark aanziet en er geen flauw idee van heeft, wat een aandeel in de mark beteekent.

Het is doelloos op deze en andere te berde gebrachte zaken weer in te gaan.

Een paar onderwerpen willen we nog even toelichten:

de verdeeling der Ugchelsche mark en de erfpachten. „Bij de verdeeling der Ugchelsche mark deelde zelfs iemand mee, die zich pas voor eenige jaren in Ugchelen had gevestigd en het overgroote deel der deelgerechtigden deden allerminst denken aan kapitaalkrachtigen, die zich door aankoop een deel der mark hadden veroverd".

Dit is een vage, verwarde en volkomen onjuiste overlevering van wat werkelijk is geschied.

Het plan van verdeeling dezer mark is in 1877 opgemaakt, maar het heeft tot 1889 geduurd, voor de zaak geregeld was.

Er waren toen 8 deelgerechtigden, n.l.:
de kerk der Herv. Gem. te Beekbergen,
het St. Petersgasthuis te Arnhem,
het Burgerweeshuis te Arnhem,
B. F. baron Van Verschuer te Arnhem,
A. Geurts te Ugchelen,
de gebr. Van Millingen te Ugchelen en
mevr. Elink Schuurman—de Heus.

De ingezetenen der buurtschap, die niet deelgerechtigd waren in de mark, de z.g. „ongewaarden", hadden al van oudsher van de mark vergunning gekregen om voor eigen gebruik strooisel en plaggen van de markevelden te halen en om er schapen te weiden.
Dat voorrecht was verleend als een gunst, niet als een recht.
Bij de voorgenomen verdeeling zouden die inwoners dus voortaan van dat voordeel verstoken blijven en daarom heeft het markebestuur op royale wijze, een paar honderd bunder veld gratis afgestaan, om die onder de ongewaarden in vollen eigendom te verdeelen.

De namen der ongewaarden, die in 1877 van de velden gebruik maakten, waren:
T. Boulogne,
W. B. Schut,
A. Essenstam,
G. v. d. Braak,
L. Klopman,
A. v. Baak,
L. Schuilenburg,
G. Kamphuis,
J. Baak,
J. H. Meierink,
B. Rouwenhorst en
G. B. Eikendal Bz.

De in ons vorig schrijven genoemde erfpachten leveren wat hun herkomst betreft geen moeilijkheden op en zijn in de pachtlijsten zeker wel na te gaan.

Op dezelfde wijze zijn sinds 1842 door tien gemeentebesturen op de Veluwe op groote schaal gronden in erfpacht uitgegeven, waarvan de canons thans nog worden betaald.
Men zie daarover het art. in de Telegraaf van 22 Jan. j.l.: Erfpachten op de Veluwe loopen af.

Misschien zijn er wel lezers, die, zonder in de eerste plaats aan onrecht te denken, zich toch afgevraagd hebben, hoe het mogelijk is dat iemand van een stuk land, dat hem in vollen eigendom toebehoort, toch een canon aan de mark moet betalen.

Is het niet erg onwaarschijnlijk, dat de Wormingermark, die in 1823 ruim 1200 bunder grond bezat en jaarlijks een aardige som aan pachten inde, zoo maar op een particulier terrein een canon zou gelegd hebben?

En is het denkbaar, dat de eigenaar dit gedwee zou hebben geduld?

Bij deze canons moeten we in de eerste plaats denken aan de oudste, „eeuwigdurende" erfpachten in verband met uitgifte van markegronden voor de stichting van watermolens.
In 1613 kreeg Jan Jansen, boekverkooper te Arnhem, van de Rekenkamer vergunning in Wormingen een papiermolen te stichten, nadat hij met de geërfden of erfgenamen een overeenkomst had gesloten over een molenplaats.
Deze molen, Klein-Hattum, tegenover den Bouwhofsmolen en thans afgebroken, is in 1625 verkocht aan Paul Martens, een zoon van Marten Orges.
In een belastinglijst van 1648 staat: „Paul Martens, een papyrmolen van 5 backen en huys leggende op de gront van de erfgenaemen van Wormgen. De voorschreven Pouwel geeft voor de grond, hof ende camp landts van 6 schepel aen de erfgenaemen 33 guldens".

Op dezelfde wijze kreeg Thiman Jacobs in 1619 consent voor een molen, de Tiemensmolen, thans Olifant.
Daarover geeft het verpandingsregister: „Timan Jacobs papiermolen van 5 backen met 't huys leggende op de gront van de erfgenaemen van Wormgen; geeft aan de erfgenaemen voornoemd voor de gront, boomgaard, hof ende camp saylandts van 5 schepel te pacht 50 guldens".

Wanneer we latere koopakten van papiermolens nagaan, dan blijkt, dat al in het begin van de vorige eeuw die gronden met de molens als eigendom zijn verkocht, maar dat de canons, te betalen aan de marken, er nog op rusten.

Het komt zelfs voor, dat een verkooper in de akte alle canons laat zetten, die aan de mark moeten worden betaald, terwijl hij zelf deelgerechtigde in de mark is en dat aandeel met den molen verkoopt. Waarmee erkend wordt, dat die canons met recht worden geheven.

Deze erfpachten zijn dus niet afgekocht en toch waren de gronden eigendom der papiermakers geworden. We hebben hier te doen met het meer voorkomend geval, dat een eeuwenlang overgegaan gebruiksrecht op den duur het karakter krijgt van eigendomsrecht, dat, wanneer het in een akte wordt vastgelegd, niet is betwist door de werkelijke eigenaars, de marken, voor wie deze gronden ten slotte niets anders meer waren, dan iets, waarvan ze jaarlijks een flinke pachtsom kregen.

Ook waren deze canons door het verloren gaan der oudste stukken niet altijd meer in de markeboeken na te sporen. Door het bezit gedurende het vereischte aantal jaren, door verjaring, staat het eigendomsrecht op den grond vast, dat bovendien nog door koopakten kan worden bevestigd, en krachtens diezelfde verjaring kunnen de canons worden geheven.

Nog op een andere wijze kan op een stuk grond, eigendom van een particulier, een canon rusten, te betalen aan de mark.
We hebben als voorbeeld aangehaald Gerrit Dijk graaf, die in 1778 een pacht van f 8 betaalde voor land aan het Hezerpad. Hij betaalde voor dien grond bovendien nog een tweeden canon, n.1. voor het recht van uitdrift (weiden van vee) en om plaggen te maaien en turf te graven in het markeveld, voor f 4 jaarlijks.
Als de erfpacht wordt afgekocht en de canon voor uitdrift nog wordt betaald, ontstaat een toestand, die al op bovengenoemde gevallen begint te lijken. En we zijn er, wanneer eigenaars niet meer van dat recht gebruik maken en verzuimd wordt ontheffing van dien canon aan te vragen. Dan bestaat er de mogelijkheid, dat iemand niet voldoende geld heeft om een erfpacht af te koopen en toch in staat wordt gesteld den eigendom te verwerven tegen een lageren prijs, maar waarbij hij een geringeren canon, als een soort „rente", moet blijven betalen.

En eindelijk zijn er de meer zeldzame gevallen, dat een canon van het eene land wordt overgebracht op het andere. Deze handelwijze was in de tijden, toen op erven en gronden een uitgebreide staalkaart van allerlei heffingen kon rusten, volstrekt niet ongewoon of ongeoorloofd.

Over de vraag, of het recht om deze verschillende canons te innen, thans met kans op succes kan worden betwist, matigen we ons uit den aard der zaak geen oordeel aan.

J. D. MOERMAN.